Het nieuwe pensioencontract is een vorm van life cycle-beleggen, waarbij het gerealiseerde rendement van de grote collectieve pot over de verschillende deelnemers wordt verdeeld op basis van vastgestelde toedelingsregels. Kern van het nieuwe pensioencontract is dat deelnemers niet langer een vastgestelde pensioenuitkering wordt toegezegd.
Om toekomstige pensioenen te stabiliseren, wordt met name aan oudere pensioendeelnemers een beschermingsrendement toegezegd. Dat maakt de uitkering minder gevoelig voor renteveranderingen. Deze pensioenverzekering mag niet ten koste mag gaan van het rendement van jongeren. Een herverdeling van risico’s is niet de bedoeling.
Keuzemogelijkheid
Helaas is een evenwichtige toedeling makkelijker gezegd dan gedaan. Op de toedelingsmethode, zoals die in de hoofdlijnennotitie van 22 juni 2020 staat beschreven, is helaas wel wat af te dingen. Die kan namelijk leiden tot herverdeling van het renterisico tussen jong en oud. Daarom is in het consultatiedocument van 18 december 2020 een tweede toedelingsmethode toegevoegd.
Pensioenfondsbestuurders zullen een keuze moeten maken tussen beide toedelingsmethodieken. Bij het bepalen van het beleggingsbeleid is dit één van de belangrijkste beslissingen die pensioenbestuurders moeten maken. Bedoeling is dat deelnemers een passend rendement krijgen en dat alle belangen evenwichtig worden afgewogen. Wat zijn die twee methoden?
Eenvoudig maar minder evenwichtig
In de eerste methode, de top-down-methode, is het beschermingsrendement afhankelijk van de nominale rentetermijnstructuur van DNB. Als een deelnemer recht heeft op 100% beschermingsrendement, dan ontvangt die precies het rendement dat DNB heeft bepaald. Dat is eenvoudig uit te leggen.
Probleem is alleen dat het in de praktijk niet mogelijk is de nominale rentetermijnstructuur van DNB risicovrij te verdienen. Het is ook onbegonnen werk om een matchingportefeuile in te richten, die exact aansluit bij het toegezegde beschermingsrendement van de verschillende deelnemers. Hierdoor ontstaat er een verschil tussen het vastgestelde beschermingsrendement en het gerealiseerde rendement van de matchingportefeuille.
Het grote gevaar is dat deze ruis via de achterdeur van het overrendement alsnog wordt herverdeeld over alle deelnemers, precies dat wat in het nieuwe stelsel moest worden voorkomen. Jongeren krijgen onverwacht en ongewenst met risico’s te maken ten gevolge van het toegezegde beschermingsrendement voor ouderen waar zij niets mee te maken hebben.
Omdat in de top-down-methode wordt gewerkt met een matchingportefeuille is de administratie ervan tamelijk eenvoudig en kunnen de kosten laag worden gehouden. Dat is een grote plus.
Evenwichtig maar gecompliceerd
Bij de tweede methode, ook wel bottom-up-methode genoemd, richt het pensioenfonds aparte renteportefeuilles in met verschillende looptijden waar de leeftijdscohorten in participeren. Achteraf wordt berekend wat het gerealiseerde rendement van deze renteportefeuilles is en de verschillende participanten krijgen dat rendement bijgeschreven.
Het grote voordeel van de bottom-up-methode is dat herverdeling van risico’s wordt voorkomen. Nadeel is dat de invulling van de renteportefeuille per pensioenfonds zal verschillen. De methode is ook weinig transparant. Deelnemers weten niet precies hoeveel en welke risico’s zij lopen. Rendementen zijn lastig te verifiëren. Daarnaast is deze methode gecompliceerd, lastig te administreren en duurder.
De winnaar is?
Welke methode heeft de voorkeur? De eerste methode is in beginsel eenvoudig uit te leggen, want de methode is transparant en verifieerbaar. Het is fijn oudere deelnemers harde toezeggingen te kunnen doen. Voordeel is ook dat het beschermingsrendement voor alle pensioenfondsen hetzelfde is, want deze wordt door DNB vastgesteld. Administreren is relatief eenvoudig.
Problematisch is wel dat deze top-down-methode aanleiding kan zijn tot de herverdeling van risico’s. Het verwijt van misleiding ligt dan al snel op de loer. Zeker jongeren kunnen reden hebben tot klagen als het beschermingsredendement voor ouderen deels wordt afgetrokken van hun overrendement.
De tweede methode is evenwichtiger, maar minder transparant. Immers, deelnemers ontvangen geen heldere toezegging, en participeren in een aantal ondoorzichtige renteportefeuilles waarvan de inhoud, werking en risico’s voor hen onduidelijk zijn. Herverdeling van risico’s is niet aan de orde.
Kosten
Bestuurders moeten zelf de afweging maken welke methode het beste past. Bij deze keuze zal zeker ook worden gekeken naar het kostenverschil. De eerste methode is simpel, waardoor het eenvoudig is de kosten laag te houden.
Mocht er om die reden voor deze methode worden gekozen, dan moet het bestuur er alles aan doen dat de matchingportefeuille zo goed mogelijk wordt afgestemd op het toegezegde beschermingsrendement. Dat is geen eenvoudige zaak.
Marcel Kruse schreef deze column samen met Rik Albrecht, bij meerdere pensioenfondsen betrokken als bestuurder en tevens docent bij pensioenopleidingsinstituut SPO.