Het was een Gouden Moment voor het Nederlandse voetbal. Natuurlijk de tot iconische proporties gegroeide duik van Robin van Persie. Maar van een onbetaalbare schoonheid was de pass van Daley Blind. Onbetaalbaar? De vraag doemt op wat zo'n assist eigenlijk zou moeten kosten.
Dat valt mee. Met het recente bericht van de AFM over de gewenste beloningstructuur voor vermogensbeheer kom ik op een prijs van 750 euro (exclusief btw). Daarbij hanteer ik een alleszins redelijk uurtarief van 500 euro bij een wedstrijdduur van 90 minuten. De rest van de wedstrijd krijgt u er gratis bij.
Ik kom tot deze berekeningen omdat de AFM vraagtekens zet bij de manier waarop vermogensbeheerders hun beloning bepalen. Die beloning moet in het belang van de klant zijn. Daarom is de gebruikelijke methode, een vast percentage van het beheerd vermogen, mogelijk onwenselijk, stelt de toezichthouder.
Immers, zo wordt er aan toegevoegd, het is de vraag of het beheer van een vermogen van 300.000 euro daadwerkelijk drie keer meer inspanning vergt dan het beheer van een vermogen van 100.000 euro. De AFM vindt dat de klant beter gediend is bij een tarief dat gebaseerd is op de werkelijke dienstverlening.
Uurtje factuurtje-principe
Dat is het uurtje factuurtje-principe. Als er al een percentage van het beheerd vermogen gevraagd wordt, zou het in het belang van de klant zijn als de beloning gemaximeerd is. De beloning voor het beheer van vermogen is een interessant thema. Ik vraag mij overigens af in hoeverre hierbij bemoeienis van de AFM gewenst is, afgezien van het feit of de gekozen invalshoek van de toezichthouder een goede is.
Bij de invoering van het provisieverbod, is AFM-interventie te verdedigen. Daarbij gaat het erom dat de adviseur en beheerder geen perverse, aan het klantbelang tegengestelde prikkels ontvangt. Dat is mogelijk het geval als dergelijke provisies onafhankelijk advies in de weg staan.
Maar bij de beloning als percentage van het te beheren vermogen speelt dit niet. Het argument dat AFM naar voren brengt, is dat deze manier van belonen ertoe leidt dat de grotere vermogens de kleinere subsidiëren. Die grotere vermogens betalen immers veel, te veel, in de ogen van AFM, voor de dienstverlening.
Dat is grappig. Terwijl de politiek likkebaardend naar mogelijkheden zoekt grote vermogens extra te belasten, waarschuwt AFM voor een dergelijk effect in de vrije sector! Naar mijn oordeel moet AFM zich helemaal niet druk maken over dergelijke effecten. Het is niet specifiek aan de financiële sector gebonden dat de ene groep relatief meer dan andere betaalt. Zolang alles op vrijwillige basis gebeurt en er voldoende concurrentie is, dient een overheidsgerelateerde instelling zich afzijdig te houden van de gewenste wijze van beloning.
Inhoudelijk heb ik ook mijn vraagtekens bij de opvatting van de AFM. Het gegeven dat de inspanning niet drie keer zo hoog is bij een drie keer zo groot vermogen is juist. Maar dat wil niet zeggen dat de beloning niet in die verhouding zou mogen liggen. Of dat een dergelijke beloning niet in het belang van de klant zou zijn.
Het resultaat telt
Bij het vaststellen van een beloning gaat het niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, om de feitelijke inspanning (de 90 minuten van een voetbalwedstrijd), maar om het beoogde resultaat (wereldkampioen worden). We moeten derhalve definiëren wat het beoogde resultaat is van het vermogensbeheer. Dat is niet gemakkelijk.
Je zou zowel een definitie in termen van het gewenste rendement, als in termen van de gewenste risicobeheersing kunnen vaststellen. Stel dat vermogensbeheer op lange termijn tot een 1% beter resultaat op jaarbasis zou moeten leiden dan zonder beheer. Voor een vermogen van 300.000 euro is het resultaat dan precies drie keer hoger dan voor een vermogen van 100.000 euro.
Is het dan vreemd als dat grote vermogen drie keer zoveel voor de dienstverlening betaalt? De opvatting van AFM doet mij denken aan de anekdote ten aanzien van Joop Wolff, prominent lid van de Communistische Partij Nederland in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw.
In een bijeenkomst voor partijgenoten gaf hij uitleg over de wijze waarop de prijs van schilderwerkzaamheden bepaald moest worden. Alleen de gewerkte uren en de gebruikte verf zouden van belang zijn. Op een vraag van een van zijn toehoorders wat de prijs van de Nachtwacht volgens deze rekenmethode is, antwoordde Wolff: "wat de gek ervoor geeft". Gevat, maar het geeft aan dat het (beoogde) resultaat meer dan de werkelijke arbeidsuren uiteindelijk prijsbepalend is.
Er moeten zeker nog zaken verbeteren in de financiële sector, en de AFM kan daar een rol in spelen. Maar het opwerpen van discussie, met mogelijk daaruit volgend nieuwe richtlijnen, over hoe de prijs van financiële dienstverlening te bepalen, gaat wat mij betreft een stap te ver.