Beleidsdoelstellingen zijn soms een beetje uit de lucht gegrepen. Ze dienen vaak als manier om discipline af te dwingen. Denk bijvoorbeeld aan de 3%-norm voor het begrotingstekort uit het Europese Stabiliteitspact of de 60%-norm voor de staatsschuld.
Er is geen wetenschappelijk bewijs dat deze percentages ideaal zijn voor de lange termijn. Sommige economen vragen zich daarom af of het verstandig is om aan dit soort rigide percentages vast te houden, terwijl de wereld om ons heen constant in beweging is.
Onnozel
Datzelfde probleem speelt volgens vermogensbeheerder Barry Ritholtz bij de inflatiedoelstelling van 2% van centrale banken die hij silly en foolish noemt. Het streefcijfer is bedacht in Nieuw-Zeeland in de jaren 80.
Maar empirisch gezien is er geen enkel bewijs dat dit het beste percentage is voor de lange termijn. "Het is een willekeurig mooi rond cijfer, dat om een of andere reden de maatstaf is geworden in grote delen van de wereld”, schrijft Ritholtz in zijn blog.
Inflatieverwachtingen
Er zijn voorstellen gedaan voor andere inflatiedoelstellingen. De Amerikaanse hoogleraar Laurence Ball van de John Hopkins Universiteit maakte zich in 2013 bijvoorbeeld hard voor een percentage van 4%. De kosten hiervan waren volgens hem klein en het zou de taak van de Federal Reserve om recessies te bestrijden, sterk vereenvoudigen.
De Fed voelt daar tot nu toe echter niks voor. Een van de belangrijkste argumenten is niet de feitelijke inflatie, maar de inflatieverwachting voor de toekomst. 2% is net mooi. Bij 4% gaan mensen en bedrijven hun gedrag op een verkeerde manier aanpassen, zo is de gedachte. Bij 0% worden bepaalde prikkels buiten werking gesteld die de economie flexibeler maken.
Het beleidscomité van de Fed (FOMC) schrijft hierover het volgende: “Als huishoudens en bedrijven ervan uitgaan dat de inflatie laag en stabiel blijft, dan nemen ze verstandige beslissingen over sparen, lenen en investeren. Dat draagt bij aan een goed functionerende economie”.
Inflatieverwachtingen zijn niet rationeel
Maar volgens Ritholtz klopt deze argumentatie van geen kanten. Historisch is het namelijk zo dat de inflatieverwachtingen het laagst zijn vlak voor deze sterk oploopt, terwijl de verwachtingen het hoogst zijn vlak voor de inflatie hard naar beneden komt.
Beleid maken op basis van verwachtingen van burgers en bedrijven is dus onverstandig, want ze kloppen niet.
"Beleid maken op basis van verwachtingen van burgers en bedrijven is dus onverstandig"
3% nu beter
Ritholtz pleit daarom voor een meer flexibele inflatiedoelstelling. Bij het huidige klimaat past volgens hem meer een percentage van 3%.
Of zoals hij schrijft: “De inflatieverwachtingen zijn gedurende bijna de hele periode na de kredietcrisis vast verankerd geweest rond 2%. De economische groei was traag. Er werden weinig banen gecreëerd en de consumentenbestedingen waren laag. Kwantitatieve goedkoopgeldprogramma’s zoals ZIRP en QE drukten de rente tot nul of zelfs daaronder. Een doelstelling van 2% was onder die omstandigheden redelijk, zij het arbitrair. Maar na de stimuleringsmaatregelen van de afgelopen jaren van 6 biljoen dollar in de VS en hypotheekrentes van inmiddels 7,5%, klinkt een inflatiedoelstelling van 3% veel logischer."
Volcker streefde overigens naar 4%
Volgens Ritholtz wordt te vaak een misleidende link gelegd met de jaren 70 toen de inflatie echt uit de klauwen liep. De inflatie was toen veel hoger dan nu en waren er andere oorzaken die de inflatie toen omhoog joeg.
Bovendien ging de beroemde Fed-president uit die tijd, Paul Volcker, uit van een doelstelling van 4%. Ritholtz citeert nog een keer hoogleraar Ball: "Als 4% goed genoeg was voor Volcker, dan zou het voor ons ook genoeg moeten zijn."